Boekillustratie

Zie ook: Prentenboek

Boekillustratie zoals wij die nu kennen, is voortgekomen uit de vroege Europese houtblokdruk. In het begin van de 15e eeuw werden speelkaarten gemaakt met behulp van blokdruk, wat het eerste gebruik was van prenten in een opeenvolgende en logische volgorde. “De eerste bekende Europese blokdrukken met een communicatiefunctie waren devotieprenten van heiligen.”

Illuminatie met krabbels en tekeningen, waaronder een menselijk profiel met open mond, waarbij meerdere tongen uitsteken. Copulata, “De Anima”, f. 2a. Collectie HMD, WZ 230 M772c 1485.

Toen de boekdrukkunst op gang kwam en boeken gemeengoed werden, begonnen drukkers houtsneden te gebruiken om ze te illustreren. Zo werden “centra voor de productie van houtsneden voor speelkaarten en religieuze prenten centra voor geïllustreerde boeken. Drukkers van grote vroege boeken hergebruikten vaak meerdere malen, en hadden ook afneembare “plugs” van figuren, of de attributen van heiligen, die zij binnen een grotere afbeelding konden herschikken om verschillende variaties te maken. Luxe boeken werden gedurende enkele decennia vaak gedrukt met lege ruimten voor handmatige verlichting op de oude manier.

In tegenstelling tot latere technieken maakt de houtsnede gebruik van hoogdruk, net als metalen beweegbare lettertypes, zodat pagina’s met zowel tekst als illustratie kunnen worden opgezet en samen worden gedrukt. De techniek geeft echter nogal ruwe resultaten of was duur als een bloksnijder van hoge kwaliteit werd gebruikt, en kon alleen fijne details verwerken op atypisch grote pagina’s. De Bolognese uitgave van 1477 van de Cosmographia van Ptolemaeus was zowel het eerste boek met gedrukte kaarten als het eerste boek dat geïllustreerd werd met gravures (door Taddeo Crivelli) in plaats van met houtsneden. Na ongeveer 1490 werden echter nauwelijks nog gegraveerde illustraties geproduceerd, en in plaats daarvan was een stijl van dure boeken versierd met metaalsnede, meestal religieus en geproduceerd in Parijs, een populair luxeproduct tussen ongeveer 1480 en 1540. In het midden van de 16e eeuw werd de houtsnede geleidelijk ingehaald door de diepdruktechnieken gravure en ets, die omstreeks 1560-90 dominant werden, eerst in Antwerpen, vervolgens in Duitsland, Zwitserland en Italië, de belangrijke uitgeverscentra. Dit bleef zo tot het einde van de 19e eeuw. Zij vereisten dat de illustraties afzonderlijk werden gedrukt, op een ander type drukpers, zodat illustraties die een hele pagina in beslag namen, werden aangemoedigd, wat de norm werd.

Gravure en ets gaven scherpere definitie en fijnere details aan de illustraties, en werden snel dominant tegen het einde van de 15e eeuw, vaak met de twee technieken gemengd in een enkele plaat. Een breed scala van boeken werd nu geïllustreerd, aanvankelijk meestal op enkele bladzijden, maar met een geleidelijk toenemend aantal illustraties in de loop van de periode, waarbij de neiging bestond meer ets dan gravure te gebruiken. Bepaalde soorten boeken, zoals wetenschappelijke en technische werken, kinderboeken en atlassen, werden nu zeer zwaar geïllustreerd, en vanaf het midden van de 18e eeuw hadden veel van de nieuwe vormen van de roman een klein aantal illustraties.

Luxe boeken over geografische onderwerpen en natuurlijke historie, en sommige kinderboeken, hadden gedrukte illustraties die vervolgens met de hand werden ingekleurd, maar in Europa werd geen van de experimentele technieken voor echte kleurendruk op grote schaal gebruikt vóór het midden van de 19e eeuw, toen verschillende verschillende technieken succesvol werden. In Oost-Azië werd kleurendruk met veel verschillende houtblokken steeds meer gebruikt; de volledig ontwikkelde techniek in Japan heette nishiki-e, en werd zowel in boeken als in ukiyo-e prenten gebruikt.

Lithografie (uitgevonden door Alois Senefelder in 1798 en openbaar gemaakt in 1818) maakte meer tekstuele variatie en nauwkeurigheid mogelijk. De kunstenaar kon nu immers rechtstreeks op de drukplaat zelf tekenen.

Nieuwe technieken die in de negentiende en twintigste eeuw werden ontwikkeld, revolutioneerden de boekillustraties en stelden kunstenaars en ontwerpers nieuwe middelen ter beschikking. In het begin van de negentiende eeuw maakte het fotogravureprocédé het mogelijk foto’s in boeken te reproduceren. Bij dit procédé werd lichtgevoelige gelatine gebruikt om het beeld over te brengen op een metalen plaat, die vervolgens werd geëtst. Een ander procédé, de chromolithografie, dat in het midden van de negentiende eeuw in Frankrijk werd ontwikkeld, maakte het afdrukken in kleur mogelijk. Het procédé was echter zeer arbeidsintensief en duur, aangezien de kunstenaar voor elke gebruikte kleur een afzonderlijke plaat moest vervaardigen. Aan het eind van de twintigste eeuw maakte het proces dat bekend staat als offset-lithografie het drukken in kleur goedkoper en minder tijdrovend voor de kunstenaar. Het proces maakte gebruik van een chemisch proces om een fotografisch negatief over te brengen op een rubber oppervlak voordat het gedrukt werd.

Er waren verschillende artistieke stromingen en hun voorstanders in de negentiende en twintigste eeuw die belangstelling hadden voor de verrijking van boekontwerp en illustratie. Zo had Aubrey Beardsley, een voorstander van zowel de Art Nouveau als het Estheticisme, een grote invloed op boekillustraties. Beardsley specialiseerde zich in erotiek en enkele van de beste voorbeelden van zijn tekeningen waren voor de eerste Engelse uitgave van Oscar Wilde’s Salomé (1894).