Changing the Face of Medicine | AnnPreston
Als eerste vrouw die decaan werd van het Woman’s Medical College of Pennsylvania (WMCP), voerde Ann Preston campagne om haar studenten toe te laten tot klinische colleges in het Philadelphia Hospital, en het Pennsylvania Hospital. Ondanks de vijandigheid van de alleen maar mannelijke studentengroepen was zij vastbesloten de beste onderwijskansen voor de studenten van het WMCP te bedingen.
Ann Preston werd in 1813 geboren in West Grove, Pennsylvania, een Quaker-gemeenschap in de buurt van Philadelphia. Zij was het tweede van negen kinderen, geboren uit Amos Preston, een Quaker predikant, en Margaret Smith Preston. Van hun drie dochters was Ann Preston de enige die de volwassenheid overleefde.
Ze werd opgeleid aan de plaatselijke Quaker school, daarna aan een Friends kostschool in Chester, Pennsylvania, totdat ze naar huis moest terugkeren om voor haar gezin te zorgen toen haar moeder ziek werd. Om haar opleiding voort te zetten woonde ze lezingen bij van de plaatselijke literaire vereniging en het lyceum, en was ze lid van de Clarkson Anti-Slavery Society en de drankbestrijdingsbeweging. Ze schreef petities en lezingen voor de anti-slavernij vereniging, en toen haar jongere broers oud genoeg waren om voor zichzelf te zorgen, werd ze onderwijzeres en publiceerde in 1849 een boek met kinderrijmpjes, Cousin Ann’s Stories.
In het begin van de jaren 1840 was ze begonnen met het onderwijzen van fysiologie en hygiëne aan klassen voor alleen vrouwen, met als doel vrouwen voor te lichten over hun eigen lichaam. In 1847 schreef ze zich in voor een stage in het medisch onderwijs bij Dr. Nathaniel R. Moseley, waarna ze zich aanmeldde bij vier medische hogescholen in Philadelphia. Net als de andere kandidaten werd zij zonder meer afgewezen. In maart 1850 richtte een groep Quakers het Female (later Woman’s) Medical College of Pennsylvania op, en in oktober schreef Ann Preston zich in voor de eerste klas. Ze studeerde in december 1851 af, 38 jaar oud. Zij bleef aan de school voor een jaar postdoctorale studie, en werd er in 1853 benoemd tot hoogleraar fysiologie en hygiëne.
In 1858 sprak de Philadelphia Medical Society zich uit tegen het Woman’s Medical College door vrouwen uit te sluiten van opleidingsklinieken en medische genootschappen. De faculteit van het College kon het zelf niet eens worden over de beste aanpak van de medische opleiding voor vrouwen, dus organiseerde Dr. Preston een bestuur van “lady managers”, rijke aanhangers van de zaak, om een vrouwenziekenhuis te financieren en te runnen waar studenten klinische ervaring konden opdoen. Het ziekenhuis werd in 1861 geopend en in 1863 richtte Dr. Preston ook een school voor verpleegkunde op.
In 1866 werd Dr. Ann Preston de eerste vrouwelijke decaan van het Woman’s Medical College, en in 1867 werd zij gekozen tot lid van het college van bestuur. Zij was vastbesloten de onderwijskansen van haar studenten te verbeteren, ondanks de vijandigheid van andere pedagogen en artsen, en in 1868 onderhandelde zij met het Philadelphia Hospital, Blockley, om haar studenten toe te staan de algemene klinieken aldaar bij te wonen. In 1869 trof zij een soortgelijke regeling met het Pennsylvania Hospital, waar haar studenten werden lastig gevallen door de mannelijke studenten. Dr. Preston vergezelde haar vrouwelijke artsen in opleiding naar de allereerste kliniek en maakte het drama van deze historische gebeurtenis van dichtbij mee. In een brief van 21 februari 1925 herinnerde een van haar oud-studenten, Sarah C. Hall, zich de gebeurtenissen van die dag ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Woman’s Medical College:
“We mochten via de achtertrap naar binnen en werden door de mannelijke studenten begroet met gesis en papierprikkels, en tijdens de kliniek werden we vaak op meer van hetzelfde getrakteerd. De Professor Chirurgie kwam binnen en boog alleen voor de mannen. Nog meer gesis…Wij gingen op dezelfde manier naar buiten als wij naar binnen gingen en toen wij bij de buitendeur kwamen, vonden wij de mannelijke studenten in een rij aan een kant van de weg, en wij, om naar buiten te gaan, moesten de weg nemen en naar de straat lopen op het ritme van ‘The Rogues March’. Onze studenten scheidden zich zo snel mogelijk. Iedereen die kon, nam de kleine ouderwetse paardenkarretjes, in welke richting ze ook gingen. De mannen gingen ook uit elkaar, en in groepen van twee, drie, en vier, volgden de vrouwen.”
Twintig jaar nadat Elizabeth Blackwell de eerste vrouw werd die een medische graad behaalde aan een Amerikaans instituut, waren vrouwelijke medische studenten en artsen nog steeds een soort van noviteit. Op de colleges in het ziekenhuis, die werden bijgewoond door overwegend mannelijke studenten, moesten zij barricades en intimidatie dulden. Dr. Preston weigerde zich door dergelijk gedrag de onderwijskansen van de vrouwen te laten beperken, met het argument dat het niet zo was dat de vrouwelijke studenten het niet konden bijbenen, maar dat de mannen weigerden hun even bekwame vrouwelijke collega’s te verwelkomen. Dankzij Dr. Preston en haar studenten werd de aanblik van vrouwelijke medische studenten die naast mannen studeerden geleidelijk minder ongewoon na die eerste dag in 1869.