Gangstgevoeligheid en het belang ervan bij psychiatrische stoornissen
Angstgevoeligheid verwijst naar de mate van overtuigingen dat angstsymptomen of opwinding schadelijke gevolgen kunnen hebben. Er is toenemend bewijs voor angstgevoeligheid als risicofactor voor angststoornissen. Angstgevoeligheid is verhoogd bij paniekstoornis en andere angststoornissen. Aangenomen wordt dat het bijdraagt aan het in stand houden en de ernst van angstsymptomen. Studies hebben aangetoond dat angstgevoeligheid meer specifiek het toekomstig optreden van paniekaanvallen voorspelt. De Anxiety Sensitivity Index (ASI), die het construct van angstgevoeligheid meet, heeft drie subschalen, namelijk de ASI-Physical subschaal, de ASI-Social subschaal en de ASI-Mental Incapacitation Concerns subschaal. De dimensie “angst voor lichamelijke gewaarwordingen” van angstgevoeligheid is het meest voorspellend voor paniekaanvallen en paniekstoornis. Onderzoek van de ASI heeft aangetoond dat personen gediagnosticeerd met posttraumatische stress stoornis, gegeneraliseerde angststoornis, obsessieve-compulsieve stoornis, en sociale angststoornis allen ASI scores hadden die hoger waren dan die van normale controles. Depressie werd verondersteld een positieve correlatie te hebben met hoge angstgevoeligheidsscores. Het verband tussen angstgevoeligheid en alcohol- en middelengebruikstoornissen is nog onbekend. Er zijn aanwijzingen dat angstgevoeligheid samenhangt met “drinken gebruikt als een manier om ermee om te gaan”. Omdat angstgevoeligheid een cognitief construct is, moet er rekening mee worden gehouden bij de evaluatie van patiënten met angst en bij psychotherapeutische formuleringen.