Copperhead envenomations: clinical profiles of three different subspecies
Bij in de literatuur gerapporteerde gevallen van Copperhead envenomation ontbreekt vaak identificatie van de ondersoort van de Copperhead die verantwoordelijk is voor de envenomatie. Of subspecifieke identificatie nuttig zou zijn in het voorspellen van mogelijk verschillende toxiciteitsprofielen kan klinische relevantie hebben. Wij rapporteren hier de klinische profielen van envenomaties waarbij 3 verschillende ondersoorten van volwassen koperkop slangen in gevangenschap betrokken waren – de zuidelijke koperkop (Agkistrodon contortrix contortrix), de noordelijke koperkop (Agkistrodon contortrix mokasen), en de breedbandige koperkop (Agkistrodon contortrix laticinctus). De beten deden zich voor in de noord-centrale regio van de VS waar geen van deze ondersoorten endemisch is en er waren een professionele en 2 amateur herpetologen bij betrokken. De slachtoffers waren volwassen mannen zonder voorgeschiedenis van giftige slangenbeten, en alle beten bleken uit priksporen van giftanden in hun wijsvinger of duim. Envenomaties van de breedbandige en de noordelijke copperhead ondersoort veroorzaakten lokale symptomen van pijn, oedeem en ecchymose. Naast deze symptomen leidde de envenomatie van de zuidelijke copperhead tot een ernstiger klinisch toxiciteitsprofiel, zoals blijkt uit propulsieve emesis, diarree en hematurie. Het is een interessante vraag of deze verschillen in klinische toxiciteit het resultaat zijn van unieke sub-specifieke farmacologische werkingen van het gif. Echter, onafhankelijk van de betrokken Copperhead ondersoort, was conservatieve medische behandeling effectief in elk geval.